Gezondheid

De gezondheid van de Engelse Cocker Spaniel wordt zo goed mogelijk bewaakt. Het in stand houden van een ras, of het nu de Engelse Cocker Spaniel betreft of een ander ras, brengt risico’s met zich mee. Dit komt, omdat binnen een ras de geselecteerde ouderdieren voor de fokkerij een beperkte genetische variatie bezitten in vergelijking met de genenpoel van alle soorten honden wereldwijd. Daarom is de kans op erfelijk overdraagbare aandoeningen binnen een ras groter dan bij kruisingen van honden van verschillende rassen.

FOKREGLEMENT

Om de risico’s op erfelijk overdraagbare aandoeningen te minimaliseren, is het fokreglement opgesteld. Het fokreglement stelt een aantal zaken verplicht, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van verschillende genetische testen bij de ouderdieren, het niet ongelimiteerd inzetten van een hond voor fokkerij en het voorkomen van kruising van dieren met familiebanden.

DATABASE

De uitslagen van de uitgevoerde verplichte onderzoeken worden vastgelegd in de Engelse Cocker Spaniel database. In deze database kunnen de bloedlijnen van de honden tot ver in het verleden worden teruggezocht en kan ook de inteeltcoëfficiënt worden berekend bij een kruising van bepaalde ouderdieren.

Cocker Spaniel Database

Op deze pagina kunt u alles over gezondheid en onderzoeken bij de Cocker Spaniel terug vinden.


Bron:www.epilepsiebijhonden.nl

Wat is epilepsie?
Epilepsie is het herhaald optreden van toevallen. Meestal komen die aanvallen met een zekere regelmaat van gemiddeld eens per maand. Treden ze vaker op, dan zijn medicijnen noodzakelijk.
Aanvallen ontstaan doordat er in de hersenen bepaalde signalen niet worden afgezwakt. In normale gevallen worden in de hersenen een heleboel signalen ontvangen, verwerkt en verzonden. Het wordt allemaal automatisch in de juiste banen geleid. Als een hond epilepsie heeft, worden de signalen niet allemaal op de juiste manier verwerkt. Ze hopen zich als het ware op en op een bepaald moment komen ze tot een uitbarsting in de vorm van een aanval. De hond zelf merkt daar in principe weinig van.

Soorten epilepsie:
Er bestaan twee soorten epilepsie: primaire epilepsie, ook wel idiopatische, genetische of ‘echte’ epilepsie genoemd en secundaire epilepsie, waarbij een aanwijsbare oorzaak te vinden is.

Oorzaken:
Primaire epilepsie ontstaat meestal als de hond een leeftijd heeft tussen 6 maanden en 5 jaar (met een gemiddelde van 3 jaar). Door onderzoeken is inmiddels aangetoond dat idiopatische epilepsie een erfelijke grondslag heeft. Het is dus ook verstandig met honden die epilepsie hebben niet te fokken. U kunt het beste de fokker van uw hond inschakelen, aangezien het noodzaak is de lijn waarin de epilepsie voorkomt, geheel van de fok uit te sluiten.

Secundaire epilepsie wordt gekenmerkt door een aanwijsbare oorzaak die voor de aanvallen te vinden is. Het doel van de behandeling is de oorzaak weg te nemen, wat echter soms moeilijk is, omdat de oorzaak niet altijd duidelijk is vast te stellen. De meestvoorkomende oorzaken voor secundaire epilepsie is hepato-encefalopathie en hersentumoren. Hepato-encefalopathie treedt vaak op bij hele jonge honden (<1 jaar) of oude honden (>6 jaar). Bij jonge honden wordt het vaak veroorzaakt door een levershunt. Een levershunt is een aangeboren afwijking waarbij bepaalde bloedvaten niet goed zijn aangelegd. Hierdoor kan de lever gifstoffen niet uit het bloed zuiveren, waardoor o.a. ammoniak in het bloed achterblijft. Deze ammoniak kan zorgen voor gedragsveranderingen, agressie en epileptiforme aanvallen.
Bij de oudere hond wordt hepato-encefalopathie vaak veroorzaakt door acute hepatitis.
Hersentumoren zijn er in vele soorten en maten. Vaak kan alleen middels een hersenscan (CT-scan) worden aangetoond of er sprake is van zo’n tumor. Over het algemeen komen hersentumoren meer bij de oudere hond voor, dan bij de jongere en helaas is er in de meeste gevallen weinig aan te doen als bij een hond een tumor wordt vastgesteld.
Secundaire epilepsie komt meestal tot uiting als de hond jonger is dan 6 maanden, of ouder is dan 5 jaar.

Naast hepato-encefalopathie en tumoren zijn er nog een aantal andere aandoeningen die epileptiforme aanvallen veroorzaken. We noemen er een aantal van:
Hypoglycemie, ofwel een te laag bloedsuikergehalte. Dit komt soms voor bij pups en bij jachthonden (hunting dog hypoglycemic syndrome). Ook bij een insulinoom wordt dit symptoom gezien. Een insulinoom is een woekering van kliercelletjes in de alvleesklier. Deze gezwelletjes produceren insuline, waardoor de hond aanvalsgewijs een veel te laag bloedsuikergehalte heeft. Doordat de hersenen te weinig voeding krijgen, kunnen er epileptiforme aanvallen optreden.
Intoxicaties, waarbij vaak acute epileptiforme aanvallen optreden. In het bloed worden veelal geen afwijkingen aangetroffen. Diagnose is echter erg moeilijk als er geen duidelijke aanwijzingen zijn.
Meningo-encephalitis (hersenvliesontsteking) is een progressief verlopende aandoening, waarbij ook epileptiforme aanvallen kunnen optreden. Vooral bij een infectieuze ontsteking kunnen de aanvallen het enige duidelijke symptoom zijn.

Soorten aanvallen:
Bij honden zijn er drie soorten aanvallen te onderscheiden:

1. Partiële aanvallen, waarbij bepaalde delen van het lichaam betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld stuiptrekken, vlieghappen, zenuwtrekjes in het gezicht of het trekken met een oor.

2. Gegeneraliseerde aanvallen, ook wel grand mal genoemd. Deze aanvallen bestaan uit twee fasen: de tonic en de clonic fase. De tonic fase is herkenbaar aan het omvallen van het dier, verlies van bewustzijn, het verstijven van de poten en krampen van het hele lichaam. Soms stopt ook de ademhaling. Deze fase duurt gewoonlijk ongeveer 10-30 seconden. De clonic fase bestaat uit het bewegen van het hele lichaam, waaronder het heftig bewegen van de poten (het zogenaamde ‘lopen’). Bij beide fasen kan ook de controle over blaas of darmen wegvallen en kan er salivatio optreden. In sommige gevallen verschijnt er schuim om de mond.

3. Atypische aanvallen, welke niet in te delen vallen bij de vorige twee soorten.

Clustering
Dit is wanneer een hond meerdere aanvallen op een dag heeft (met een tussentijd die kan variëren van enkele minuten tot enkele uren), waarvan hij tussentijds voldoende hersteld, dus waarbij een duidelijk herkenbare postictale fase optreedt. U dient uw dierenarts hiervan op de hoogte te stellen, aangezien een cluster vaak niet vanzelf stopt, maar met medicijnen doorbroken moet worden (zie < valium protocol >).

Status epilepticus
Hierbij is sprake van een aanval, die langer dan enkele minuten duurt, waarbij de hond niet of nauwelijks bij bewustzijn komt en er geen duidelijke post-ictale fase optreedt. Elke aanval wordt gevolgd door een nieuwe, waardoor de aanvallen eindeloos door kunnen gaan.
Indien u vermoed dat uw hond in een status epilepticus verkeert, dan dient u met spoed diergeneeskundige hulp in te roepen. Bij niet tijdig ingrijpen kunnen er complicaties optreden die het leven van uw hond in gevaar brengen!

Fasen van de aanval:
De meeste aanvallen zijn in drie fasen in te delen.
a. De prodrome is de beginfase voor de werkelijke aanval. Hierin treedt een bewustzijnsverandering op. De hond is onrustig en vertoont soms afwijkend gedrag. Het dier kan aanhankelijker worden, of zich juist terugtrekken. Soms is er een vreemde blik in de ogen te zien. De prodrome kan enkele minuten tot enkele dagen aanhouden. Enkele seconden tot enkele minuten voor de feitelijke ictus (zie hieronder) vindt de aura plaats, een kortdurend vreemd gedrag, of raar kijken van de hond.
b. De ictus is de werkelijke aanval, waarin dus de tonic en de clonic fase optreden. De hond valt om, verstijfd gedurende een korte periode (± 30 seconden), gevolgd door ontspanning, waarbij krampen en heftige beweging met de poten optreed. De ictus duurt ongeveer 1-3 minuten.
c. De postictale fase is de periode na de aanval. De hond komt bij bewustzijn, krabbelt overeind en is meestal een poosje de kluts kwijt. Sommige honden hebben extreme honger of dorst. Vaak zien ze slecht en hebben moeite met bewegen. Enkele honden zijn vlak na de aanval overactief en anderen zijn juist geheel uitgeteld. De post-ictale fase kan enkele minuten tot enkele dagen duren.

Wat te doen als…..

… mijn hond een aanval heeft.
Blijf rustig en doe zo weinig mogelijk. U kunt de aanval toch niet meer stoppen. Probeer niet tijdens een aanval medicijnen toe te dienen; dit is zinloos en gevaarlijk. Verwijder andere honden uit de kamer of hou ze uit de buurt. Praat zachtjes tegen uw hond. Probeer niet het hoofd vast te houden; uw hond maakt onwillekeurige bewegingen en kan middels het klappen van de kaken een beet veroorzaken. Dit is ook de reden dat u NIET de bek vast moet houden of een “bekbandje” moet aanleggen, zoals door ondeskundigen nog wel eens wordt aangeraden om een tongbeet te voorkomen. Een tongbeet komt echter zelden voor en het dichtbinden van de bek is derhalve enkel een onnodige belasting voor uw hond. Zorg ervoor dat uw hond zich niet kan bezeren aan meubilair of scherpe voorwerpen.

… de voorgeschreven medicijnen niet (goed) werken.
U kunt overwegen het medicijn meerdere keren per dag te geven. Dus in plaats van twee keer daags drie keer daags. Zorg er wel voor dat de totale hoeveelheid medicijn gelijk blijft. Probeer ook de giften zo gelijk mogelijk over de dag te verdelen: twee maal daags betekend dus elke 12 uur en drie maal daags betekend elke 8 uur. Mocht deze wijziging ook niet effectief zijn, overleg dan met uw dierenarts om de spiegel te bepalen en/of eventueel een ander medicijn te proberen.

… mijn hond geopereerd moet worden.
Vertel uw dierenarts dat uw hond epilepsie heeft en eventueel medicijnen krijgt. De toediening van de medicijnen mag niet gestaakt worden. Ook bij het nuchterblijven moet uw hond de medicijnen krijgen toegedient. Vraag uw dierenarts rekening te houden met de narcose; een aantal anesthetica kan aanvallen opwekken.

… mijn hond zijn medicijnen uitbraakt.
Als uw hond kort na het toedienen de medicijnen uitbraakt en u ziet dat de tabletten nog vrijwel intact zijn, dan kunt u een nieuwe dosis toedienen. Zit er echter een (korte) periode tussen het toedienen en het uitbraken, en ziet u de tabletten niet (meer), dan is het verstandig de helft van de normale dosis toe te dienen, om te voorkomen dat de spiegel te ver daalt. Op het eerstvolgende toedien-tijdstip geeft u dan weer de volledige dosis.

… de aanvallen niet stoppen.
Schakel direct diergeneeskundige hulp in! Uw hond kan in een status epilepticus verkeren en niet tijdig ingrijpen kan het leven van uw hond in gevaar brengen!

De CSC vindt gezondheid belangrijk, dat zie je onder meer terug in ons fokreglement. Daar verplichten wij fokkers een aantal testen uit te voeren, alvorens met een hond te fokken. Testsets zijn onder meer bij GENOMIA verkrijgbaar tegen betaling. CSC-leden krijgen bij Genomia 10% korting, dit dient u vooraf aan te geven op de site van Genomia.

Conditions for granting contractual club discounts to dog and cat breeders

Genomia will grant the members of dog and cat Clubs a discount of 10% on genetic tests ordered on-line on our web pages.

Conditions for granting a discount:

  • The customer is a member of a Club registered with Genomia – this fact is to be noted in the order. The laboratory is entitled to contact the contact person of the relevant breeding organisation for the purpose of the membership verification.
  • The discount cannot be claimed retrospectively, the customer shall ask for the discount during order placement.
  • The 10% discount is deducted from the total price of the genetic tests. The discount will be deducted after order confirmation.
  • The genetic tests are ordered online.
  • The discount does not apply to additional services.
  • The discount does not apply to serological and immunological tests.
  • During sample taking it is necessary to check the identity of the individual – to this purpose, the form available at websites is to be used.
  • The order processing is governed by the general business conditions of the laboratory.
  • Club discount 10% can be added to the quantity discount granted for ordering of 20 and more genetic tests.
  • The club discount of 10% is not added to the individual loyalty discount

Onderzoek hartziekte DCM bij Engelse Cocker Spaniëls – stand van zaken

Door Luc van der Wal

 Het onderzoek naar DCM waar we mee bezig zijn loopt nog steeds.

Je zou willen dat het sneller gaat, maar de praktijk is weerbarstig en ook de beperkingen door de corona-pandemie waren een flinke belemmering. Zoals bekend begon het in 2019 met een melding aan onze rasvereniging van een aantal gevallen van DCM bij honden die verwant waren. De commissie Wetenschap en Onderzoek (commissie W&O) is daarmee aan het werk gegaan en toen bleek dat al bekende oudere gevallen daaraan gekoppeld konden worden. We vonden zo een lijn over meerdere generaties die aanwijzingen gaf hoe het zou kunnen overerven. Samen met het Expertisecentrum Genetica Gezelschapsdieren van de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht is toen een plan opgesteld om een achterliggende DNA-afwijking op te sporen.

Doel van ons onderzoek is natuurlijk het vinden van de oorzaak van deze ziekte.

Meer nog is het doel dat er een DNA-test kan worden ontwikkeld waarmee we de ziekte DCM bij komende generaties cocker spaniëls kunnen voorkomen.

Na het opzetten van een onderzoeksplan zijn er twee dingen gedaan die veel tijd vroegen.

Ten eerste honden vinden die de ziekte hadden en daar een DNA-monster afnemen. Omdat ziektegevallen vaak niet bij de rasverenigingen worden gemeld kostte dat veel tijd. Ook omdat de honden vaak nog maar kort leven nadat de diagnose is gesteld. Ten tweede het benodigde geld vinden voor het onderzoek door de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht. Voor wat nodig is moet je denken aan enige tienduizenden euro’s. Er zijn fondsen die tot doel hebben om zulk onderzoek te betalen en gelukkig hebben we er één gevonden die dat voor dit onderzoek bij de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht doet.

Fase 1 DNA vergelijken op zoek naar een erfelijke oorzaak

In 2021 waren we zover, er was geld voor het onderzoek en we hadden voldoende ziektegevallen[1] verzameld. Van die ziektegevallen is een uitdraai gemaakt van het gehele DNA en dat is ook gedaan van vier gezonde Engels cocker spaniëls. Dat levert miljoenen getallen op. Ziek en gezond zijn met elkaar vergeleken en uit die miljoenen getallen zijn een paar duizend verschillen naar voren gekomen. Op het ogenblijk loopt in Utrecht het onderzoek of onder die duizenden verschillen de erfelijke oorzaak voor DCM zit.

Fase 2 verzamelen van DNA monsters

Inmiddels is de commissie W&O begonnen met de volgende fase van het onderzoek. Dat is het verzamelen van DNA-monsters van honderd willekeurige Engelse cocker spaniëls om daarmee straks de resultaten van de eerste fase te controleren. Dat moeten honden zijn waarvan uiteraard de stamboom bekend is. Honden helemaal zonder verwantschap met DCM-gevallen en honden waarvan juist wel verwantschap met DCM-gevallen bekend is. Voor die honderd cockers hebben we allebei nodig. Deze DNA-monsters worden door commissielid Luc van der Wal met een swab afgenomen uit het wangslijmvlies.

Deelnemers gevraagd

Om dat aantal bij elkaar te krijgen is in de laatste Algemene Ledenvergadering besloten om bij verenigings-bijeenkomsten, zoals de familiedagen, deelnemers om hun medewerking te vragen. Wil je meedoen, maar kan je niet naar de familiedag komen? De afname kan ook gedaan worden via een aparte afspraak, neem hiervoor contact op met de commissie W&O.

De individuele uitkomsten van een hond worden alleen met de eigenaar gedeeld.

Ook voor de samenwerking met Utrecht is voorwaarde dat gegevens strikt vertrouwelijk worden behandeld. Deze afspraken met de eigenaar worden schriftelijk vastgelegd.

Daarnaast is het nog steeds belangrijk dat nieuwe gevallen van DCM gemeld worden. In overleg met de eigenaren kan dan bekeken worden of gegevens van hun hond voor het onderzoek van belang zijn. Door mee te werken met de swabs of met het tijdig melden van nieuwe gevallen kunt u het onderzoek onder de Engelse cocker spaniëls geweldig helpen.

[1] Gezien de start van het onderzoek en de gemelde ziektegevallen, beperkt het onderzoek zich vooralsnog tot de showlijnen van de Engelse cocker spaniëls.

Adult Onset Neuropathie wordt ook wel Late Onset Neuropathie genoemd en is een progressieve ziekte waarbij de honden steeds zwakkere bespiering krijgen. Het is een neurologische afwijking en is autosomaal recessief. De eerste tekenen zien we rond de leeftijd van 7-9 jaar. Het gangwerk van de hond wordt instabiel , voornamelijk in de achterhand. De hond gaat  breed staan in de achterhand en houdt de hakken lager bij de grond. De zwakte kan ook doorslaan naar de voorhand.  Als een hond met AN in alle gewrichten aangetast is verliest hij zijn mobiliteit en is er kans dat de hond moeite krijgt met slikken. De neurologische afwijking wordt erger in de loop van 3 tot 4 jaar. Deze ziekte komt vooral voor bij eenkleurige Cockers, maar ook bij de meerkleurige Cockers ontdekken we steeds meer dragers en lijders. Ook in Nederland.
De hond met AON heeft geen pijn.


Via deze link kunt u filmpjes zien van Cockers die AON hebben.


Bij Orthopedic Foundation for Animals (OFA) in Amerika  kunt u de DNAtest laten doen. Dit gebeurd met een swab-test die u bij hen kunt bestellen via www.ofa.org .Zij sturen u het materiaal toe waarna u de test zelf kunt uitvoeren. Uitslag na ca. 3-4 weken.

Aangeboren doofheid bij honden kan ontstaan of worden vererfd. Bij het ontstaan van doofheid moet u denken aan: infecties in de baarmoeder, giftige medicijnen, leverstoornissen of blootstelling aan andere giftige stoffen voor of kort na de geboorte. Erfelijke doofheid kan worden veroorzaakt door een defect gen, dat autosomaal dominant vererft, geslachtsgebonden of polygenetisch kan zijn. Het is normaal gesproken onmogelijk om de oorzaak van aangeboren doofheid vast te stellen, tenzij er een duidelijk probleem is opgevallen binnen het ras.

Aangeboren doofheid is bekend bij 60 rassen. Dikwijls is doofheid binnen een ras al langer bekend, maar wordt het stilgehouden om de naam te beschermen. De kwaal wordt gewoonlijk geassocieerd met kleurpatronen, waarbij toenemende hoeveelheden wit in de vacht de waarschijnlijkheid op doofheid doen toenemen.

Twee specifieke genen voor pigmentatie zijn dikwijls verbonden met voorkomen van doofheid bij honden. Het Merle-gen (o.a. bij Collies) en het Piebald-gen (o.a. Engelse Setters).

De doofheid, die zich normaal gesproken ontwikkeld in de eerste week na de geboorte, wanneer de gehoorgang nog gesloten is, komt gewoonlijk voort uit degeneratie van een gedeelte van de bloedtoevoer naar het slakkenhuis (striae vascularis). De zenuwcellen van het slakkenhuis sterven vervolgens af en het gevolg is een blijvende doofheid. De oorzaak van de degeneratie van de bloedvaten is niet bekend, maar wordt geassocieerd met het ontbreken van de pigmentproducerende cellen in de bloedvaten. De functie van deze cellen is onbekend maar schijnt essentieel te zijn voor de bloedvoorziening.

Doofheid kan ook later in het leven ontstaan als gevolg van vergiftiging, infecties of verwondingen of als gevolg van ouderdom. Deze vormen van doofheid hebben bijna nooit een genetische oorsprong en geven dan ook geen reden tot ongerustheid voor de fokkerij.

Herkenning van de aandoening is vaak erg moeilijk, want eenzijdig dove honden lijken normaal te kunnen horen, tenzij er een speciale test wordt uitgevoerd: the brainstem auditory evoked response = BAER. Een eenzijdig dove hond draagt een even groot risico op vererving als een tweezijdig dove hond.

De wijze waarop doofheid genetisch wordt overgebracht is onbekend. Er zijn geen herkenbare vormen van geslachtsgebonden doofheid bij honden. Pigmentgebonden erfelijke doofheid zien we ook bij katten, muizen, paarden, enzovoort. Doofheid bij blauwogige katten is normaal en daarvan is bekend dat het als een homoloog dominante eigenschap wordt doorgegeven. Blauwe ogen ten gevolge van het ontbreken van pigment van de iris komt gewoonlijk voor bij pigmentgebonden doofheid, maar is op zich geen aanwijzing voor doofheid of de aanwezigheid van een gen voor doofheid.

Als doofheid meegedragen wordt als een enkelvoudig autosomaal recessie gen (d) dan komt er uit een kruising van twee horende dragers (Dd) een percentage van 25% lijders (dd), 50% horende dragers (Dd) en 25% vrije honden (DD).

Als doofheid daarentegen wordt veroorzaakt door een enkelvoudig autosomaal dominant gen (D), dan zou er uit een kruising van een lijder (Dd) x een vrije hond (dd) een gemiddelde van 50% lijder en 50% vrije moeten komen. Honden met genotype DD zal waarschijnlijk niet voorkomen, behalve als je 2 dove honden met elkaar kruist (Dd x Dd). Gezien het bovenstaande kan men aannemen dat onvolkomen dominantie niet van toepassing is.
Als er meer dan 1 gen (recessief of dominant) betrokken is (polygenetisch) bij het aanwezig zijn van doofheid, zijn de combinaties veel ingewikkelder.

Het genetisch overbrengen van doofheid bij honden met het Piebald-gen (sP) en de extreme Piebald (sW) factor (zoals bij de dalmatiër)  is minder duidelijk. Deze genen hebben betrekking op de hoeveelheid en verdeling van witte vlekken op het lichaam.
Wat moet een fokker doen als doofheid wordt geconstateerd? Natuurlijk  melden bij de rasvereniging. Als fokker doe je dit niet expres en door melding kunnen zaken in kaart worden gebracht ter voorkoming van verspreiding.  Verder: de meest voor de hand liggende benadering zou zijn om niet te fokken met een dier met deze afwijking en de combinatie die deze doofheid heeft gegeven niet te herhalen. Inzicht in enkelvoudig recessief en dominante patronen zoals boven beschreven, kunnen de fokker in staat stellen weloverwogen beslissingen te nemen en voorkomen dat er dove dieren worden geboren, zonder een foklijn op te offeren, die in jaren is opgebouwd. Buitengewone voorzichtigheid is geboden wanneer lijnteelt van honden, verwant aan dove honden, wordt toegepast, of de doofheid nu eenzijdig of tweezijdig is. Om deze beslissing onderbouwd te kunnen maken is het belangrijk om gebruik te maken van de BAER-test. Zeker zolang er geen DNA-test voor doofheid is voor ons ras. Eenzijdig dove honden kunnen op geen enkele andere wijze worden ontdekt en deze honden zullen ongewenste genen doorgeven aan de volgende generatie.

Bron: Radaar, jaargang 10, nummer 8 juli 2022

De vraag of een hond goed ziet, ruikt of hoort, is soms moeilijk te beantwoorden. Als het gaat om het gehoor, wijst de BAER-test uit of de hond goed kan horen, zelfs heel precies per oor! In Nederland is deze test uit te voeren in Drachten, Eersel, Sneek en Zeist.

BAER staat voor Brainstem Auditory Evoked Response, ofwel een reactie in de hersenen na een geluidsprikkel. Bij de BEAR-test wordt er geluid (klikjes) direct in het te meten oor gebracht. Om die te kunnen horen, moet er overdracht zijn van het geluid in het oor (trommelvlies) zelf, maar moet het geluidssignaal ook naar de hersenen om daar verwerkt te worden. Daardoor kunnen honden commando’s leren maar bijvoorbeeld ook de deur van de voerkast herkennen.

Elektrische stroompjes

Wanneer het signaal naar de hersenen gaat, geeft dit hele kleine elektrische stroompjes in de zenuwen. Door deze stroompjes te meten, weet de onderzoeker dat er overdracht is naar de hersenen. Omdat de stroompjes heel klein zijn, is het belangrijk deze precies te meten. De hond moet daarom heel stil liggen, anders kunnen de stroompjes die voor de aansturen van spieren verant­woordelijk zijn de test verstoren. Daarom is een lichte roes verplicht bij dit onderzoek. Bij een ontstoken oor is de gehoorgang niet mooi vrij, wat de test verstoort. Het onderzoek kan dan niet worden uitgevoerd. Een pup moet oud genoeg zijn voor het onderzoek, minimaal zes weken. Soms is het dan nog niet helemaal duidelijk en is het advies om op drie maanden nog een keer te testen.

Rassen

Bepaalde rassen hebben meer kans op cochleaire doof­heid. Bij de ontwikkeling van het oor is het belangrijk dat kleine haartjes in het oor meetrillen op de geluidsgolven. Het bewegen van de haartjes geeft een elektrisch stroompje. Bij sommige rassen zijn deze haartjes niet goed ontwikkeld en trillen onvoldoende. Dit gebeurt voornamelijk als de haren “geen kleur” hebben. We zien dan ook vaker dat pups van deze rassen die albino (wit) of merle zijn, last hebben van doofheid. Je kan niet op de kleur zeggen of een hond doof is, dus testen blijft belangrijk.

Fokadvies

Het is verstandig om dit onderzoek bij honden van de volgende rassen uit te voeren: Australian Cattle Dog, Bull Terrier, Dalmatische Hond en Parson Russell Terrier. Omdat er een genetische achtergrond is, is het belangrijk om honden die aan één of twee oren doof zijn, niet in te zetten voor de fokkerij.

PRA / PRCD testen, waar gaat dat om?

Door Luc van der Wal

De afkorting PRA/PRCD staat bij een erfelijkheidstest die sinds een jaar of twintig verplicht is bij de Cockers waarmee gefokt wordt. De erfelijke blindheid waar die test om gaat, komt door dat testen gelukkig bij goed gefokte Cockers bijna niet meer voor.

Eerst de afkortingen

PRA staat voor Progressieve Retinale Atrofie, voortschrijdende achteruitgang van het netvlies. PRCD staat voor Progressive Rod Cone Degeneration, voortschrijdende staafjes en kegeltjes achteruitgang. PRA is de oudere wetenschappelijke benaming, PRCD de nieuwere naam toen men meer inzicht had in het ziekteproces.

Van nachtblindheid tot volledige blindheid

Wat er gebeurt in het oog is dat door een aanlegstoornis de lichtgevoelige elementjes in het netvlies geleidelijk slechter worden. Dat zijn de staafjes ( Rods ) en de kegeltjes ( Cones ). De staafjes gaan het eerst achteruit. Die zijn nodig bij het zien bij weinig licht. De honden gaan vooral in de schemer en in donker slecht zien. Vroeger werd de aandoening daarom ook wel nachtblindheid genoemd. De kegeltjes gaan later ook achteruit waardoor dan ook het zien bij goed licht verloren gaat. Dan zijn ze volledig blind.

De ziekte komt niet alleen bij honden voor maar ook bij mensen en heet dan Retinitis Pigmentosa.

Een fout in het DNA

De oorzaak van deze vorm van blindheid is erfelijk door een fout in de aanmaak van een eiwit in die staafjes en kegeltjes. Dat komt weer door een fout in het DNA in het gen waarmee dat eiwit gemaakt wordt. Genen ontvang je zoals bekend altijd in tweevoud, van elke ouder één. Heb je de goede vorm aan twee kanten, je bent “vrij”, of maar aan één kant, je bent “drager”, dan kun je het goede eiwit maken en is er niets aan de hand. Heb je van beide kanten het gen met fout erin gekregen dan maak je alleen een verkeerd eiwit en ontstaat de ziekte.

Het is dus een recessief erfelijke afwijking.

“Eigen” DNA-fout

Deze erfelijke blindheid komt bij tientallen hondenrassen voor, maar de fout in het DNA is niet altijd hetzelfde. Het verloop kan daardoor per ras ook wat verschillen. Omdat de Engelse Cockerspaniël een “eigen” DNA-fout heeft, moet ook een speciale PRA/PRCD-test voor de Cockerspaniël gedaan worden.

Voor de Engelse Cockerspaniëls die de aanleg hebben wordt beschreven dat zo vanaf het derde jaar het gezichtsvermogen achteruit gaat. Het komt ook voor dat het veel later begint.

Tot slot nog iets over het testen voor deze ziekte en het succes daarvan.

Je test omdat je door testen weet welke honden het doorgeven. Door niet te fokken met een combinatie reu/teef die het allebei kunnen doorgeven, kun je voorkomen dat er nog honden geboren worden met de aanleg voor de ziekte.

Voor de langere termijn kun je ook streven naar afname van het aantal dragers. Dragerschap blijft voorlopig wel voorkomen. Dit omdat er goede redenen zijn om dragers vanwege de spreiding van andere eigenschappen toch voor de fok te gebruiken.

Toch is dat dragerschap sinds het testen wel veel minder geworden.

Getallen uit de Verenigde Staten laten zien dat er onder de Cockers in 1999 44 % dragers voorkwamen. In 2017, met testen, was dat afgenomen tot 12 %. Uit andere landen komen vergelijkbare cijfers.

Bij die 44% dragers, in 1999 voordat er getest werd, was de kans dat een pup de aanleg voor blindheid had 4%. Bij 12 % dragers is die kans zonder testen al afgenomen naar 0,3 % en doordat er nu wel getest wordt gaat het naar 0. De grote afname van ziektegevallen en dragers is een mooi bewijs dat testen nut heeft.

Wat is dilaterende cardiomyopathie (DCM)?

Bron: Anicura 

Dilateren = uitzetten
Cardio = hart
Myo = spier
Pathie = ziekte

DCM is dus een ziekte van de hartspier. Het gevolg van deze ziekte is een slechte samentrekking van het hart. Hierdoor kan het hart het bloed slecht rond pompen en treden er compensatiemechanismen op:

  • het hart gaat sneller slaan
  • één of beide kamers gaan uitzetten (meestal de linker kamer)
  • als gevolg daarvan gaan ook de linker of beide boezems uit zetten

Ondanks deze compensatiemechanismen blijft het slagvolume (hoeveelheid bloed die met een hartslag in de aorta gepompt wordt) klein door de slechte samentrekking van het hart.
Door uitzetten van de kamer(s) kunnen er hartkleppen gaan lekken en daardoor kan een hartbijgeruis ontstaan. Vergrote boezems verhogen de kans op boezemfibrilleren. De boezems trekken dan niet meer gecoördineerd samen maar “fladderen”, waardoor de kamers niet meer effectief gevuld worden.

 Er kunnen ook andere ritmestoornissen ontstaan ten gevolge van de zieke hartspier. Boezemfibrilleren komt ook wel eens voor zonder DCM. De hond kan hier vrij goed mee leven zolang de frequentie niet te hoog oploopt. Een aantal van de dieren die boezemfibrilleren zonder DCM, ontwikkelt toch op termijn DCM. 


 DCM komt voor bij meerdere hondenrassen.

Het komt vaker bij reuen voor dan bij teven. Hoewel DCM als één en dezelfde ziekte wordt beschreven bij de verschillende hondenrassen zijn er grote verschillen in voorkomende klachten en progressie van de ziekte afhankelijk van het hondenras. Dit zou kunnen wijzen op verschillende oorzaken van DCM (mogelijk verschillende genen).

Meestal ontstaat de ziekte op middelbare leeftijd, tussen de 4 en 6 jaar. DCM komt ook voor bij de mens, katten, paarden en koeien. Uit een groot onderzoek in Duitsland kwam naar voren dat, van de 104 onderzochte doggen in een studie, 20% een hartaandoening had. Van deze 20% had meer dan de helft DCM. (de andere aandoeningen waren onder andere aortastenose, hetgeen een aangeboren en erfelijke afwijking is)

 

De symptomen van DCM

Teven zijn meestal ouder dan reuen op het moment dat ze symptomen van DCM krijgen. Vaak gaat hier een lange periode zonder klinische symptomen aan vooraf. Indien er symptomen ontstaan is de ziekte al in een vrij gevorderd stadium en heeft de ziekte een slechte prognose op vrij korte termijn (6-12 maanden).

 

De volgende symptomen komen voor:

  • een verminderd uithoudingsvermogen.
  • hoesten en/of moeilijk ademen. Dit komt doordat er door stuwing in de linker boezem een hoge druk in longcirculatie ontstaat. Hierdoor ontstaat longoedeem.
  • door vergroting van het hart kan er druk op de luchtpijp ontstaan. Dit kan ook aanleiding geven tot hoesten.
  • door stuwing in de rechter boezem kan vocht in de buik ontstaan.
  • een snel en onregelmatig hartritme kan worden opgemerkt.
  • soms heeft de hond bleke slijmvliezen.
  • flauwvallen.
  • verminderde eetlust, vermageren.
  • plotselinge dood.

 

De diagnose van DCM

In het ontstaan van DCM kunnen we 3 fasen onderscheiden:

1e fase:           de ziekte is wel aanwezig maar nog niet op te sporen

2e fase:           er is klinisch niks te merken aan de hond maar de ziekte is wel op te sporen met echo/ecg

3e fase:           de hond heeft symptomen van hartziekte

 

Om tot de diagnose DCM te komen, zijn er meerdere mogelijkheden:

Een goed klinisch onderzoek: er kan een bijgeruis te horen zijn of een onregelmatig hartritme. 

Op een röntgenfoto kan een vergroot hart en longoedeem te zien zijn. 

Uit het ECG kunnen ritmestoornissen naar voren komen die vaak worden veroorzaakt door een onderliggend hartprobleem.

Met behulp van de echo kunnen de vergrotingen van de verschillende hartonderdelen worden opgespoord, kan de slechte samentrekking worden gezien en kunnen door middel van doppleronderzoek eventuele lekken van kleppen in beeld worden gebracht.

Bloedtest: een bepaald stofje komt vrij bij hoge druk in het hart en uitrekking van de boezems. Dit stofje kan worden opgespoord in het bloed en geeft bij verhoging aan dat er hartfalen is. Het stofje zegt niets over welke aandoening de hond heeft. De bloedtest die vaak wordt gedaan bij vermoeding van hartaandoeningen is NT-proBNP-onderzoek.

 

Hoewel de diagnose met echo normaal gesproken makkelijk te stellen is, moet er stilgestaan worden bij het feit dat DCM een ziekte is die langzaam ontstaat. Er is dus altijd een fase waarin het nog niet helemaal duidelijk is of de hond DCM heeft of niet. Daarnaast is het zo dat een normale hartecho bij een jonge hond niet uit sluit dat deze in de toekomst DCM kan ontwikkelen. Om te screenen of een hond mag worden ingezet in de fokkerij zijn er dus regelmatig onderzoeken nodig.

 

Informatie over de overerving van DCM bij mensen zou kunnen helpen, maar het zou ook kunnen dat de hond hele andere oorzakelijke genen heeft. Momenteel zijn er bij de mens 24 verschillende genen bekend die DCM veroorzaken. Op dit moment is er al een gentest beschikbaar voor juvenile DCM bij de Portugese Waterhond.

Bron: LICG Rashondengids , www.vhlgenetics.com, www.genomia.cz,

Familiaire nefropathie (FN) is een erfelijke aandoening die de nieren aantast. De ziekte begint meestal op een leeftijd tussen zes maanden en twee jaar. De ziekte is uiteindelijk fataal. Deze aandoening erft recessief over en sinds 2007 is het mogelijk de ziekte met behulp van een DNA-onderzoek vroegtijdig te ontdekken. Dragers kunnen nu opgespoord worden zodat nieuwe lijders straks niet meer voor hoeven te komen.

Een hond die lijdt aan FN wordt geboren met normaal functionerende nieren. De belangrijkste functie van een nier is het verwijderen van overbodige en ongewenste stoffen uit het lichaam. Maar omdat de nefronen (zeg maar specifieke niercellen) een bepaald stof missen wordt de nierfunctie verstoord. Een kapotte nefron kan niet gerepareerd worden. Pas wanneer het merendeel van de nefronen niet meer werken en er sprake is van ernstig nierfalen toont de hond echt ziekteverschijnselen. Verschijnselen kunnen zijn veel drinken en plassen, gewichtsverlies, weinig eetlust, braken, vachtverandering en diarree.

 

Familiaire Nefropathie: FN-test (DNA)

Voor deze test kan plaatsvinden, moet de dierenarts een klein beetje bloed afnemen of met een swab (een borsteltje) wat materiaal van het wangslijmvlies afborstelen.  Dit dient u of uw dierenarts op te sturen naar het van Haeringen Laboratorium in Wageningen, Antagene in Frankrijk of Genomia in Tsjechië, zij hebben de licentie voor Europa om deze test te doen.

Relevante websites:
www.vhlgenetics.com
www.antagene.com
www.genomia.cz/

 

De nieren zelf

De belangrijkste functie van een nier is het verwijderen van overbodige en ongewenste stoffen uit het lichaam. Een nier (een hond heeft er twee) is opgebouwd uit duizenden nefronen. Deze filteren dagelijks het bloed. Bij FN is sprake van een afname van de nierfunctie. De filtertjes waaruit de nier is opgebouwd, raken defect. Hierdoor neemt in de loop van de tijd de totale filtercapaciteit van de nier af en een geleidelijke stijging van de hoeveelheid afvalstoffen in het bloed is het gevolg. De symptomen ontstaan geleidelijk. De filtertjes die defect zijn kunnen niet meer met een behandeling ‘gerepareerd’ worden. Het defect is blijvend, het is een niet-omkeerbaar proces. Door de aanzienlijke overcapaciteit van het aantal filtertjes in de nieren zijn in eerste instantie geen symptomen waarneembaar. Naarmate het nierfalen ernstiger wordt kan vaker moeten plassen een eerste symptoom zijn, omdat de nieren de hoeveelheid urine minder goed kunnen beheersen.

 

Symptonen:

  • De hond gaat meer drinken
  • minder eetlust
  • braken
  • slechte adem
  • diarree
  • droge keel
  • pijn in de flanken
  • jeuk
  • gewichtsverlies
  • lusteloos
  • verandering in gedrag

Bron: https://www.houdenvanhonden.nl/

Dit oogonderzoek gebeurt volgens de procedures van de ECVO. ECVO staat voor European College of Veterinarian Ophthalmologists. Niet iedere dierenarts mag een ECVO-oogonderzoek uitvoeren. De dierenarts die het klinisch onderzoek uitvoert, moet deel uitmaken van het (Nederlandse) ECVO-panel. Hij voert het onderzoek uit volgens een vast protocol. Op basis van het onderzoek stelt hij het resultaat vast. Een aantal van deze dierenartsen is erkend als specialist oogheelkunde in Nederland (NL-spec.) of als Europees specialist (Diplomate, Dip. ECVO).

Wie voert het uit?

Er is een lijst van dierenartsen die als panellid zijn erkend door de afdeling gedrag, gezondheid en welzijn (GGW) van de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland te Amsterdam en de European College of Veterinary Opthalmologists en het oogonderzoek volgens het protocol mogen verrichten. Deze vind u op de site van de Raad van beheer: www.raadvanbeheer.nl en is ook te vinden op de site www.houdenvanhonden.nl.

Het wordt aanbevolen de hond jaarlijks op de aanwezigheid van als erfelijk beschouwde oogaandoeningen te onderzoeken. In geval van een ‘voorlopig niet vrije uitslag’ kan de dierenarts adviseren de hond na 6-12 maanden te laten heronderzoeken.

 

ECVO-oogonderzoek - distichiasis en ectopische cilie

Distichiasis en ectopische cilien worden gedefinieerd als één of enkele haren, een rij of meerdere rijen haren op/vanuit de vrije ooglidrand, waarbij wordt aangenomen dat ze dezelfde erfelijke basis hebben. De wijze van overerven is nog niet geheel opgehelderd. Indien dergelijke haren aanwezig zijn bij een dier wordt het desbetreffende vakje (distichiasis/ectopisch cilie) op de ECVO-verklaring aangevinkt. Indien de haren hard, stug en naar het hoornvlies zijn gericht, zullen zij het hoornvlies irriteren of zelfs beschadigen. De ernst wordt eventueel aangegeven door het vakje gering, middelmatig of ernstig aan te vinken.

ECVO-oogonderzoek - MPP

Eén van de aandoeningen waarop een hond, ongeacht het ras, standaard wordt onderzocht tijdens het ECVO-oogonderzoek is membrana pupillaris persistens (MPP). Bij deze aandoening blijven er resten van het vaatstelseltje voor de lens (membrana pupillaris) achter. Dit achterblijven heet persisteren. Normaal verdwijnt dit vaatstelseltje circa vier weken na de geboorte. MPP is een aangeboren (congenitale) oogafwijking.  

Uitslag van het ECVO-onderzoek

De resultaten van een ECVO-onderzoek zijn beperkt geldig. Hierop zijn enkele afwijkingen. Het gaat dan om aangeboren afwijkingen en afwijkingen die je (chirurgisch) kunt corrigeren, zoals CEA, RD (multi) focaal, distichiasis, entropion, ectropion et cetera. Voor deze afwijkingen is de uitslag blijvend. Als je hond dus deze diagnose krijgt, houdt hij deze voor de rest van zijn leven.

Sommige eigenaren vragen ruim binnen een jaar nog een onderzoek aan. Daarbij geven ze niet altijd duidelijk aan dat de hond al eerder is onderzocht en wat de uitslag van dit onderzoek was. Dit kan bij de Raad van Beheer voor onduidelijkheid over de correcte uitslag zorgen.

Wij houden bij twee verschillende uitslagen de meest negatieve uitslag aan totdat de hond is onderzocht door het Nederlandse ECVO-panel. Het oordeel van dit panel is doorslaggevend en geldt als definitieve uitslag. Totdat het ECVO-panel zijn oordeel heeft gegeven, geldt het ‘better safe than sorry’-principe. Op deze manier willen we voorkomen dat erfelijke oogaandoeningen zich onbedoeld door de populatie verspreiden. Het commentaar van een eerder onderzoek blijft zichtbaar bij latere onderzoeken ook als dit commentaar dan niet is gegeven bij dat onderzoek.

Herbeoordeling van het ECVO-onderzoek

Ben je het niet eens met de uitslag van het ECVO-oogonderzoek, wil je graag een second opinion of bestaat er twijfel over de diagnose, dan kan het ECVO-panel je hond bekijken op hun tweemaandelijkse bijeenkomsten. 

Heeft je hond de uitslag ‘(voorlopig) niet vrij’, dan kun je hem na zes of twaalf maanden opnieuw laten onderzoeken door een ECVO-oogarts. Krijgt je hond dan opnieuw de uitslag ‘niet vrij’, dan is zijn definitieve uitslag ‘niet vrij’. Krijgt je hond de uitslag 'voorlopig niet vrij' dan moet je de uitslag beschouwen als 'niet vrij' totdat het panel anders heeft besloten.

 

Wanneer je je hond niet meer laat onderzoeken dan blijft de eerdere uitslag '(voorlopig) niet vrij' staan en gelden hiervoor de aanbevelingen van het ECVO. Krijgt je hond wel de uitslag ‘vrij’, dan blijft de uitslag ‘(voorlopig) niet vrij’ gelden totdat het panel zich hierover heeft uitgesproken. De beslissing van het panel is dan definitief. Ook hier wordt dus de meest negatieve uitslag aangehouden totdat het ECVO-panel een uitspraak heeft gedaan.

Herhalen van het ECVO-onderzoek

Omdat de resultaten van een ECVO-onderzoek in het algemeen beperkt geldig zijn, is het verstandig je hond jaarlijks te laten onderzoeken op erfelijke oogaandoeningen. Als je hond een ‘voorlopig niet vrije’ uitslag krijgt, kan de dierenarts je adviseren om je hond na zes tot twaalf maanden opnieuw te laten onderzoeken. Krijgt je hond dan de uitslag ‘vrij’, laat dan het ECVO-panel een uitspraak doen. Tot die tijd houden we de slechtste uitslag aan.

Oogonderzoek gedaan in het buitenland

Staat je hond ingeschreven in het Nederlands Honden Stamboek (NHSB) en heeft hij in het buitenland een oogonderzoek ondergaan? Wij registreren dit onderzoek als aan de volgende eisen is voldaan:

  • De onderzoeker mag oograpporten uitschrijven namens het European College of Veterinary Ophthalmologists (ECVO). Je vindt de namen van deze dierenartsen op www.ecvo.org.
  • De onderzoeker moet het voorblad van het ECVO-formulier met de originele handtekening van de eigenaar rechtstreeks naar de Raad van Beheer sturen.

Wij controleren vervolgens de gegevens. Is alles in orde, dan registreren wij de geldige ooguitslagen.